Herinneringen en levenswijsheden van 80-plussers

door Loes Post-Janmaat

John Manuhutu werd geboren in 1938 in het Jakarta van Nederlands-Indië en heeft als klein jochie de invasie van de Japanners in 1942 en later de koloniale oorlog in 1945 meegemaakt. ‘Ik heb vreselijk dingen gezien. Wij lagen soms onder het bed, in angst. We hadden natuurlijk niets om ons te verdedigen. Alleen een knuppel of een kapmes, die wij in de tuin gebruikten om struiken weg te kappen.’

Uit wat voor gezin komt u?
‘Ik kom uit een gezin van zeven kinderen. Mijn vader werkte bij de Stoomvaart Maatschappij Nederland, haven 3 in Tanjung Priok met schepen als de Oranje, de Willem Ruys en de Sibajak. Mijn broertje Ronny was mijn tweelingbroer. Toen we elf jaar oud waren, is hij verongelukt. Ik zat al in de klas maar hij wilde nog snel naar de winkel om elastiekjes te kopen. Daar speelden we een spelletje mee met knikkers. In een smal straatje is hij aangereden door een grote legertruck en was op slag dood. Op dat moment viel ik vanuit het niets flauw in de klas.’

Hoe verliep uw jeugd?
‘Ik heb als kleine jongen beide oorlogen in Indonesië meegemaakt. Ik kan me herinneren dat ik de beschietingen, de vliegtuigen en de bommen die insloegen vooral heel spannend vond. Ik dacht dat het een spelletje was. Dan stond ik in de tuin naar de gevechtsvliegtuigen in de lucht te kijken en werd mijn vader boos: ‘Naar binnen, naar binnen, ga onder de tafel.’ Mijn ouders plakten alle ramen af met kranten; al het glas-in-lood verdween onder de Java-bode.
Als jongeman heb ik aan de assemblage gewerkt van de Lambretta scooter. Ook heb ik gevaren. Ik voer op een vrachtschip naar Singapore, Maleisië, de Molukken, Soelawesie en Sumatra. Mijn opa zat daar “in de olie” op Pangkalan Barndan.’

Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Dat was in 1968. Mijn ouders woonden toen al in Soest. Ik had vlekjes op mijn longen (TBC) en moest in quarantaine in sanatorium Zonnegloren in Soestduinen, een jaar lang. Daar sliep ik veel buiten, ook als het hard vroor. Mijn zuster en zwager woonden in de Willem Bontekoestraat in Hilversum. Ondanks dat ze een gezin met zeven kinderen hadden, mocht ik daar ook komen wonen. Toen moest ik solliciteren en ben ik in de Philipsfabriek in Huizen terechtgekomen. Later kreeg ik de kans om in de personeelswinkel te gaan werken. Daar heb ik met veel plezier tot aan mijn pensioen gewerkt. Maar eerst begon ik als monteur en daar werd ik verliefd op Agnes.’

Hoe bent u in Blaricum terechtgekomen?
‘De vader van Agnes was Lammert Vos, de koster van de Sint Vituskerk in Blaricum. Zij woonden aan de Venenweg, een gezin met elf kinderen. Eerst moesten ze wel even wennen dat hun dochter een vriendje met een kleurtje had en die een stukje ouder was, maar dat is helemaal goed gekomen. Ik trouwde mijn Agnes op 8 juni 1973, één dag na mijn 35e verjaardag, en we vierden feest in Het Vitusgebouw. We betrokken een kamer aan de Kruislaan en daar werd in 1974 onze zoon Quintin geboren. In september 1975 zijn we verhuisd naar ons huidige adres hier in de Bijvanck. Burgemeester mevrouw Le Coultre-Foest kwam langs en ging met ons op de foto omdat we de allereerste bewoners waren. In 1977 is onze dochter Sulaika hier geboren. Afgelopen juni waren we 50 jaar getrouwd en kwam onze huidige burgemeester mevrouw De Reijke langs met wie we wederom op de foto gingen.’