Herinneringen en levenswijsheden van 80-plussers

door Loes Post-Janmaat

Jochem van der Sloot werd in 1930 geboren in Hilversum. Zijn ouders kwamen uit Friesland. Zijn vader zat in de veehandel, vooral in de paarden. ‘We hadden grote stallen in Hilversum, in de buurt van De Hondenbrug. Gaandeweg werd dat ’s morgens de paardenhandel en in de middag auto’s, want het was de tijd dat de autohandel op kwam. Ik zie ze nog staan, al die Fordjes.’

Hoe verliep uw leven? 

‘In augustus 1939 verongelukte mijn vader. Ik was tien jaar. Negen maanden later brak de oorlog uit. Tijdens de hongerwinter gingen we naar familie in Friesland. We stapten ’s nachts op de bus van het Rode Kruis richting het noorden. Halverwege werden we haltgehouden door de Duitsers. Ik was veertien en toen al 1.90 m lang en moest de bus uit. De aanwezige vrouwen in de bus schreeuwden: “Het is nog een kind, het is nog een kind!” Een Duitse militair scheen met een zaklantaarn in mijn ogen en stuurde mij de bus weer in. Ik kan me niet herinneren dat ik angst had. Je bent jong en het besef dat het ook anders had kunnen aflopen, krijg je later pas. In Friesland zaten we bij een oom in Sonnega, vlakbij Wolvega. Daar werd ik koerier van de ondergrondse. Ze hadden een blaadje dat verspreid moest worden en ik fietste met die krantjes op mijn borst zo langs de Duitsers. Na de oorlog gingen we weer terug naar Hilversum. Ik deed eindexamen en ik kreeg een renteloos studievoorschot zodat ik kon studeren in Delft. Mijn afstudeertraject heb ik bij Philips Telecommunicatie in Hilversum gedaan. Daar werkte ik nog steeds toen men mij in 1963 verzocht om assistent-directie te worden bij een Franse telecommunicatieonderneming. Ik kwam met mijn gezin in Saint-Germain-en-Laye terecht, een stad 25 km ten westen van Parijs. Aanvankelijk zou ik voor twee jaar in Frankrijk blijven, maar het werden er zeventien. Mijn drie kinderen spreken daarom vloeiend Frans. De jongste treedt zelfs op als chansonnier. In 1980 zijn we teruggekomen naar Nederland, waar we hier aan de Naarderweg in Blaricum een nieuw thuis vonden.’

Wat is of was uw passie? 

‘Dat is het mennen. Ik heb nog steeds twee paarden, zwartblessen met witte voetjes. En ik heb koetsen. Mijn paarden staan in het buitengebied van Putten, nabij het Speulderbos op de Veluwe. Daar staat ook restaurant Boshuis Drie, waar we na een rit de paarden aangespannen vastzetten en op het terras een korenwijntje dronken. Met een kop d’r op en de eerste slok met de handen op de rug. Dat was verplicht voor iedereen die meeging. Traditioneel gevolgd door champignons in knoflooksaus en na afloop eigengemaakt appelgebak met slagroom. Zo is het jaren gegaan.’  

Waar bent u dankbaar voor? 

‘Ik eet elke dag bij Moeke. Vaak de daghap. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik vrienden heb die mij naar Moeke brengen. Ze hebben een Whatsapp-groep in het leven geroepen die “Jochem” heet. Het is voor mij altijd een verrassing wie mij op komt halen. Vaak is diegene dan mijn gast bij het eten op mijn vaste plek aan de stamtafel. Mijn leven is tien keer beter uitgepakt dan dat ik in mijn jeugd met de oorlog nog in de nek had kunnen denken. Mijn motto is; een dag niet gelachen is een dag niet geleefd. Je moet het plezier blijven zoeken. En als je enigszins iets voor anderen kan betekenen, moet je dat doen. Want je leeft maar kort.’