door Sybert Blijdenstein
Over schaatsen en zo

In januari kon er weer geschaatst worden. IJsbanen in het oosten van het land beconcurreerden elkaar om de eerste schaatsmarathon. Hier in de buurt op een bevroren ijsvloertje in een weiland, zag ik een ouderwets tafereel. Een kleuter moest leren schaatsen achter een oude keukenstoel. Zwoegend. Heel moeizaam. Opeens klonk haar stemmetje: ‘Pap, als ik het kan, hoef ik het dan niet meer?’ Pap zweeg, verbouwereerd over zoveel slimheid.

De mens schaatst al vanaf 5000 jaar geleden. Toen de winters nog lang en echt koud waren en de door de moderne mens veroorzaakte opwarming nog geen rol speelde. De eerste primitieve schaatsen dienden om grote ijsvlakten al glijdend over te steken. De afzetslag voor de voortbeweging kwam vanzelf. De eerste schaatsen waren gemaakt van geslepen dierlijk bot, voorzien van gaten. Ondergebonden met pezen of palingvellen.

Schaatsresten zijn gevonden in alle koudere gebieden van Europa. In ons land werd vanaf de dertiende eeuw echt geschaatst. In de zeventiende eeuw werd het een populaire volkssport. Het schaatsbot was vervangen door een houten constructie met een ijzeren mes. Genaamd de ‘iserne scoen’. Schaatsen was de snelste manier van verplaatsen, na het rijden te paard. De geliefde houten Friese doorlopers verschenen rond 1875. De hoge noren, zonder hout, maar met een metalen buis, kwamen hier op rond 1950. Het schaatsen ging steeds sneller. In 2023 bracht Kjeld Nuis op natuurijs in Noorwegen het wereldrecord zelfs op 103 km per uur.

Als jochie pikte ik de oude ijshockeyschaatsen van mijn vader in. Gammele, gevaarlijke gevallen met veel te ruime schoenen. Zó ruim, dat ik bij de eerste schaatsslag achteroverviel op mijn hoofd en met een hersenschudding een week op bed lag. Dit schaatsavontuur was over. Maar met hoge noren heb ik nog vele jaren mooie kilometers geschaatst over de helder donkere, krakende Hollandse ijsvlakten, zoals op het Naardermeer. Maar ijshockey: dat hoefde ik toen echt niet meer…